Stamhouders

Column December 2015

Bladerend door de hengstenstamboom valt het me telkens weer op dat er toch verschillende hengsten zijn die, bij leven en welzijn, een ‘bescheiden’ rol spelen, maar desondanks wel in staat zijn om een goedgekeurde zoon te leveren.

Het is een verschijnsel van alle tijden; een bepaald clubje hengsten is (voor een zekere periode) mateloos populair, terwijl het gros van de collega’s het met beduidend minder waardering van de fokkers moet doen. Waar ligt dat aan? Je kunt het niet altijd een naam geven. Feit is wel dat populariteit en kwaliteit niet altijd samen opgaan. Er zijn genoeg veeldekkende hengsten geweest die in de fokkerij uiteindelijk niks bereikt hebben.

Als een hengst goed uit het verrichtingsonderzoek komt en met name ook op de Hengstenkeuring vooraan meeloopt (blijkbaar voor veel fokkers nog altijd een leidraad), maakt ie een vliegende start. Vervolgens komen een paar goede dekjaren, valt er hier en daar een Jeugdkampioen en als dan op de CK de volwassen dochters het ook nog goed gaan doen, zit zo’n hengst helemaal gebakken. Veel kans komt hij ook op de nodige ‘lijstjes’ prominent in beeld; de fokwaarden gaan omhoog en na verloop van jaren wordt in de tabel ‘Levenstotalen keuringsresultaten’ (in Phryso-bijlage Hengsteninformatie) het kaf van het koren gescheiden. Dit overzicht ‘Levenstotalen’ geeft overigens een keurig beeld van de werkelijke fokkerijprestaties van alle hengsten. Met name bij de zogenaamde stempelhengsten is duidelijk te zien hoeveel invloed ze op de populatie hebben middels ster-, kroon- en modeldochters, sterzonen, goedgekeurde zonen, sportnakomelingen en ga zo maar door.

Terug naar de minder populaire broeders. Het is juist interessant om te zien dat er dus hengsten zijn die bij bovengenoemde zaken alles behalve op de voorgrond treden, maar er wél in slagen om een zoon goedgekeurd te krijgen.

Ik denk aan een hengst als Arjen 417 (en hetzelfde geldt voor z’n vader Erik 351) die met Wytse 462 en Haike 482 toch mooi 2 zonen in de fokkerij heeft. De hengst Adel 357, in België wellicht niet alle kansen gehad, kreeg 2 Grand-Prix zonen in Anders 451 en Hedser 465. Ook een hengst als Gjalt, aanvankelijk populair maar na verloop van tijd werd het stiller, scoort nu met Walt 487 en Omer 493.

Ik denk aan Wikke 404 die verrichtingstopper Aarnold 471 kreeg. Sporthengst Ielke 382 gaf de recent al op nakomelingen goedgekeurde Thorben 466. Mooi voorbeeld ook is Olgert 445, een hengst die nauwelijks merries kreeg, maar wel de sterk bewegende Fonger 478 in de fokkerij heeft. En wat te denken van Teeuwis 389, zelf geen hoogvlieger, maar wel vader van voormalig Reserve Kampioen van de HK Mewes 438 die ook al op nakomelingen is goedgekeurd.

Wanneer is een hengst succesvol? Wat verstaan we nou onder de ‘invloed’ van een hengst? Hoge fokwaarden en veel dekkingen klinken leuk en maken een hengst geliefd. Fokdagkampioenen willen we allemaal en het is super als een hengst de punten bij elkaar sprokkelt richting Preferentschap.

Maar uiteindelijk gaat het erom dat de lijn wordt voortgezet; in dat opzicht is het krijgen van een stamhouder wellicht het hoogst haalbare voor een hengst.

Wellicht iets om over na te denken bij de hengstkeuze. Neem een keer een hengst met een doorsnee fokwaarde (want dat zegt lang niet alles). En sla die populaire goedfokkende hengst eens over, want daar zijn er al zo veel van. Al eens gedacht aan die stumper die op de Hengstenkeuring onderaan loopt?

Ga terug